TTA: Tibial tuberosity advancement
Bij deze techniek wordt er net zoals bij de TPLO gesleuteld aan de biomechanische krachten die in de knie optreden. De aanhechting van de knieschijfpees of patellapees wordt losgezaagd en meer naar voor geplaatst. De fixatie gebeurt met speciaal daarvoor ontwikkelde Titanium implantaten die door de Kyon groep ontwikkeld werden in samenwerking met de universiteit van Zürich. Net zoals bij de TPLO zal na de operatie de voorwaartse schuifbeweging van de tibia bij belasting geneutraliseerd worden zodat de kruisband niet meer belast wordt en dus in feite niet meer nodig is. Net zoals bij de TPLO is dit dus een behandeling tegen de oorzaak van de kruisbandscheur (de continue overbelasting bij het stappen) en niet het vervangen van een defecte kruisband door iets anders wat meestal zwakker uitvalt dan de oorspronkelijk gescheurde kruisband (zoals in de opspantechniek). De TTA is iets eenvoudiger in uitvoering dan de TPLO maar is toch een ingreep waar technische details bij de chirurgie erg belangrijk zijn voor een goede uitkomst. Het vergt enige ervaring in orthopedie en een minimum aantal TTA ingrepen om deze ervaring te kunnen aanbieden en de TTA is zeker niet zo toegankelijk als een klassieke opspantechniek. Je moet zeker beschikken over goed orthopedisch zaag- en boormateriaal en de basis vaardigheden van de algemene plaatsosteosynthese grondig beheersen vooraleer deze techniek aan te bieden aan de klanten.
TTA2
SInds 1/7/2013 is er een variant beschikbaar voor de klassieke TTA implantaten. De TTA2 implants die ook door Kyon ontwikkeld en geproduceerd worden zijn een antwoord op een wirwar van TTA achtige procedures die tegenwoordig de markt van de kruisband ruptuur behandelingen overspoelen. Meestal pogen deze nieuwe procedures het gebruik van de plaat en vork te elimineren. Kyon heeft hiervoor nu ook een nieuwe cage ontworpen die steriel verpakt geleverd wordt ( geen opkuis of sterilisatie achteraf nodig) en die zeer biocompatibel is ( biocer coated titanium) . De zaagsnede bij deze procedure was het moeilijkst om te standaardiseren maar is nu met behulp van aangepaste zaag geleiders opgelost. Het bot wordt onderaan niet meer doorgesneden zoals bij de klassieke TTA maar de snede verloopt meer naar onder en eindigt als het ware met een beenflap die als een scharnier functioneert. Deze methode blijkt bij belastingstesten steviger te zijn dan de snedes die op een boorgat eindigen ( MMP en TTA rapid) en gaan minder snel uitmonden in een fractuur doorheen de onderste bot cortex. Onze ervaring met deze techniek was niet 100% bevredigend en ondanks goede uitvoering van de techniek lijkt het erop dat de risico's op complicaties groter zijn dan bij de klassieke TTA. Het scharnierpunt blijft een zwakte in het systeem en breekt gemakkelijk door en een fractuur als complicatie kunnen we niet riskeren. Daarom zijn de varianten op de klassieke TTA wat ons betreft toch niet zo goed als de klassieke TTA en de TPLO. De enige reden om ze alsnog te gebruiken is dus eerder kostprijs gerelateerd. Minder implants maken deze varianten op de TTA iets goedkoper.